Remco Campert (Den Haag 1929) wordt geboren als de zoon van de schrijver Jan Campert, auteur van het bekende gedicht De Achttien Dooden, en de actrice Joekie Broedelet. Tijdens de oorlog komt zijn vader om in een concentratiekamp. In september 1945 bezoekt hij het Amsterdams Lyceum, waar hij een eigen rubriek en strip in de schoolkrant verzorgt.
Vanaf 1949 woont hij enige tijd in Parijs. In 1951 debuteert Campert als dichter met de bundel Vogels vliegen toch. In de jaren vijftig leeft hij vooral van het schrijven van reclameteksten en het vertalen van buitenlandse schrijvers. Daarnaast werkt hij mee aan o.a. Podium, Elseviers Weekblad, Haagse Post, Vrij Nederland, Tirade en Het Parool. In 1950 richt hij samen met Rudy Kousbroeck het tijdschrift Braak op, het voornaamste klankbord van de experimentele dichters aan het begin van de jaren vijftig. Een andere belangrijke publicatie is Atonaal, een bloemlezing uit het werk van de Vijftigers met een voorwoord van Simon Vinkenoog. Als dichter is Campert de meest gematigde vertegenwoordiger van de experimentele richting. In het jaar 1961 debuteert Campert als romanschrijver met Het leven is vurrukkulluk. Hierna volgen talloze verhalen- en dichtbundels van zijn hand. De verhalen en de romans worden gekenmerkt door een lichte en ironische verteltrant, met een ondergrond van ernst en melancholie. Zijn werk speelt zich bij voorkeur af binnen artiestenmilieus in Parijs of Amsterdam; vrouwen, feesten en drank spelen er de hoofdrol in, zonder dat zij aan de hoofdpersonen een levensvervulling bieden. Campert moraliseert niet, maar de wrangheid in zijn werk is vaak aangrijpend. Sinds 1996 verzorgt Campert samen met Jan Mulder, onder de naam CaMu, een dagelijkse column op de voorpagina van De Volkskrant. Ook maakte hij met Mulder enkele theaterprogramma’s. Het werk van Campert werd onder meer onderscheiden met de Reina Prinsen Geerligsprijs (voor de dichtbundel Berchtesgaden), de Jan Campertprijs (voor de dichtbundels Met man en muis en Het huis waarin ik woonde), de Anne Frankprijs (voor Vogels vliegen toch) en de P.C. Hooftprijs voor zijn gehele dichtwerk Campert wordt alom beschouwd als een van de belangrijkste en meest veelzijdige Nederlandse auteurs. Korte zinnen, eenvoudige woordkeus en een minimum aan beeldspraak leiden er toe dat zijn werk zowel in stijl als in thematiek dicht bij de werkelijkheid blijft. Naast zijn trefzekere taalgebruik wordt zijn unieke humor geprezen. Binnenkort, op 1 februari 2004 zal er na jaren weer een roman van Campert verschijnen: Een liefde in Parijs.
Poëzie is een daad
Poëzie is een daad
van bevestiging. Ik bevestig
dat ik leef, dat ik niet alleen leef.
Poëzie is een toekomst, denken
aan de volgende week, aan een ander land,
aan jou als je oud bent.
Poëzie is mijn adem, beweegt
mijn voeten, aarzelend soms,
over de aarde die daarom vraagt.
Voltaire had pokken, maar
genas zichzelf door o.a. te drinken
120 liter limonade: dat is poëzie.
Of neem de branding. Stukgeslagen
op de rotsen is zij niet werkelijk verslagen,
maar herneemt zich en is daarin poëzie.
Elk woord dat wordt geschreven
is een aanslag op de ouderdom.
Tenslotte wint de dood, jazeker,
maar de dood is slechts de stilte in de zaal
nadat het laatste woord geklonken heeft.
De dood is een ontroering.
uit: Het huis waarin ik woonde |